π² Het paard volgt mij direct zodra ik richting en tempo bepaal.
π² Het paard blijft op gepaste afstand en volgt mijn beweging zonder te dringen of te aarzelen.
π² Het paard versnelt of vertraagt passend bij mijn tempo.
π² Het paard lijkt ontspannen (lage hals, rustige oren, rustige ademhaling).
π² Het paard toont alertheid op mij (oren en ogen op mij gericht).
π² Het paard blijft verbonden, ook als ik een wending maak of van tempo verander.
π² Het paard stopt met volgen als ik twijfelachtig ben of geen duidelijke richting geef.
π² Het paard neemt zelf initiatief als ik mijn leiderschap loslaat (gaat grazen, kijkt om zich heen).
π² Het paard reageert nerveus als ik zelf gespannen of onzeker ben.
π² Het paard zoekt contact of stopt als ik helder en rustig leiding geef.
π² Er is een verschil te zien tussen hoe het paard reageert vΓ³Γ³r en nΓ‘dat ik mijn richting helder heb gemaakt.
π² Het paard spiegelt mijn (onbewuste) intentie: het gedrag van het paard verandert als ik van binnen iets verander.